Heistek, vijftig jaar Kruininger Gors, deel 2

Freek Heistek † 22 september 2015

Een persoonlijk verhaal

Wederopbouw

Nederland begon weer op te bouwen. Hard werken hoorde daarbij. Aan vakanties werd niet gedacht. Hoewel? De stad Rotterdam had daar wel oog voor. Ook arbeiders moesten zich kunnen ontspannen. Niet voor niets had “Rotterdam” reeds in de twintiger jaren (1924) in Hoek van Holland en kampement opgericht waarnaar arbeiders trokken en een tent konden opslaan. Een paar jaar later (1926) ontstond op het Kruininger Gors, een buurschap dat tot de gemeente Oostvoorne behoorde, een soort wilde camping. Badgasten uit Rotterdam die enige dagen aan zee wilden blijven, brachten er de nacht door in zelfgemaakte hutten en tenten. Na de oorlog werd het kampeerterrein Kruininger Gors officieel opgericht op initiatief van het Oostvoornse gemeenteraadslid Frans Braal, die ook de eerste directeur werd.

Wij zochten ook een mogelijkheid om onze kinderen te laten ontspannen en kennis te maken met de natuur. Het kamp van Hoek van Holland vonden wij te kaal. Er stonden weinig bomen.

Tenthuisjes

1947, Kruininger Gors. “Ons veldje”.

Het Kruininger Gors dat aan de huidige Brielse Maas ligt en achter een duinstruweel, sprak ons wel aan. In de zomer van 1946 trokken wij voor het eerst naar Het Gors zoals het ook werd genoemd. Gelijk aan zoveel anderen zetten wij daar op een veldje een tenthuisje op. Van onder van hout met gedeeltelijk zeildoeken wanden en een zeildoeken dak. De geboortegolf was volop aan de gang wat zoveel wil zeggen dat de velden volliepen met jonge gezinnen en veel, heel veel kleine kinderen. Terugkijkend kan ik nog steeds stellen dat het een gezellige en vrolijke tijd was met zeer veel samenhorigheid. We wilden daar de oorlog vergeten en met elkaar werken aan een nieuwe en betere toekomst. Iedereen kom het goed met elkaar vinden, we waren arbeiders onder elkaar en niet te beroerd elkaar te helpen als dat nodig was. Aan het einde van het seizoen moesten de huisjes worden afgebroken en elders worden opgeslagen.  Bijvoorbeeld in de schuur van een nabije boer of tuinder. Het volgende jaar, zo tegen Pasen, mochten ze dan weer worden opgebouwd. Om het allemaal goed te organiseren werden er verenigingen opgericht. Het veld waarop wij stonden werd de Kampeervereniging Landzicht. Bij die vereniging werd ik de eerste penningmeester.

Permanente huisjes

Tijdens verenigingsbesprekingen bleek dat in plaats van tenthuisjes er ook zogenoemde permanente huisjes mochten worden opgetrokken. Die moesten dan geheel van hout worden gemaakt en hoefde je aan het einde van een seizoen niet meer af te breken. Als timmerman had ik hier wel oren naar en zag er niet tegen op zelf een huisje te bouwen. Niet voor niets heb ik altijd gezegd en waar gemaakt: wat mijn ogen zien kunnen mij handen maken.

Het was de tijd van het Marshallplan. Kisten met hulpgoederen kwamen uit de USA aan in de Rotterdamse haven. Het hout van de kisten was waardevol, zeker voor mij. Ik kon de hand leggen op een partij planken en liet die met een bodedienst naar Oostvoorne vervoeren. Met dit hout timmerde ik een huisje in elkaar bestaande uit een woonkamer, twee slaapkamers, een keuken en een toilet. In die weken was het een vrolijke boel op het veld. Overal hoorde je planken zagen en het kloppen van hamers die spijkers in het hout slaan. Had je even een extra handje nodig, dan was er altijd wel een buurman in de buurt die kwam helpen. Omgekeerd deed je hetzelfde. Terwijl de mannen werkten zorgden de vrouwen voor de inwendige mens en hielden de kinderen op een veilige afstand van de bouwplaatsen.

Allemaal verschillend

1948, het huisje is gereed

Na een paar weken stonden de velden vol met huisjes waarvan er geen hetzelfde was. Al naar gelang het beschikbare materiaal ontwierp men een huisje naar eigen inzicht. Zo kreeg ik van mijn oudere zus twee “glas in lood” schuifdeuren aangeboden. Zij had die over na een verbouwing van haar huis. Van die twee deuren kon ik mooi twee ramen voor mijn huisje maken. Het stond nog leuk ook met het gekleurde glas.

Ons huisje had ik gepotdekseld. Dus de planken overlapten elkaar om inregenen te voorkomen. Het hout beschermde ik door het in te smeren met carbolineum. Dat mocht toen nog gebruikt worden. Veel huisjes waren in de tijd donkerbruin tot bijna zwart van dit conserverende materiaal. Eigenlijk werd het er mee geïmpregneerd en duurzaam veredeld. Het dak belegde ik met stroken rubberoid dat ik insmeerde met een teer waarover ik ter bescherming lijsteenschilfers strooide. Wat ook nog eens gezellig stond. Het huisje kreeg van ons de naam THEOFRED, die van onze zoons.

Wordt vervolgd

Nb Freek Heistek overleed op 27 november 2013