Een kroniek van het gezin A.M. Heijstek – van ’t Verlaat, deel 3

Fred Heistek 17 februari 2016

Onze slaapplaats was een barak van 10x87m waar een ieder een ruimte had van ca. 2m² inclusief de looppaden. Het leven in Ambarawa was voor ons gezin in het begin dragelijk. Er was voldoende voedsel en water. Wel moesten we wennen aan de appèls. Vooral het buigen voor elke Jap was vernederend. Om toch nog aan wat eiwitten te komen, stond ik ’s morgens om 4 uur op om slakjes te zoeken in de dauw. Als je er een stuk of 10 had, had je een goede oogst. De gekookte slakjes gaf ik aan mijn moeder en zusjes.

Kamp Ambarawa 6

Vriendjes had ik niet. Op één na; Henkie. Maar Henkie ging dood. Het hebben van vriendjes gaf een grote verantwoordelijkheid die ik al had gekregen van pa. Nu pas drong het tot mij door wat verantwoordelijkheid betekende. Een zware last. Vooral toen mijn zusje Jannie ernstig ziek werd door ondervoeding en mijn moeder langzaamaan de situatie niet meer goed aankon. Nog meer inspannen, constant zoeken naar eten. Stelen van koolstronken die bestemd waren voor de varkens die voor de Jappen vetgemest moesten worden. Door gebrek aan voldoende water liep de hygiëne in het kamp snel achteruit. Wanneer de Jap ons wilde straffen dan sloot hij de waterleiding af. Stel je dat voor bij een gemiddelde temperatuur van 30 graden Celsius.

Het leven in de barak was geen pretje. Op het laatst sliep ik niet meer in de barak maar onder een afdakje onder een tafeltje. Dat verloste me van de stank en het geschreeuw ’s nachts van nachtmerries van de bewoners. Ook had je geregeld last van luizen die zich als huisgenoten gedroegen en bezit namen van je bultzak. De toiletten waren niet direct bij de barak en personen met diarree haalden de toiletten vaak niet.

Appèls in de hete zon waren een kwelling, je kan zeggen dat het een marteling was. Stel je al die vrouwen met kinderen opgesteld in rijen. Niet voor korte tijd maar soms urenlang. Tijdens sommige appèls werden de barakken doorzocht naar, voor ons, waardevolle spullen. Wij hadden een zilveren asbak gesmokkeld met de tekst “Vecht voor Vrijheid van Vaderland en Vorstenhuis”. Deze asbak had ik 1 meter diep begraven.

Jongens van 10 jaar en ouder werden op een gegeven moment bij hun moeders weggehaald om elders in mannen-/jongenskampen te worden ondergebracht. Zij waren volgens de Jap als volwassenen te beschouwen en als zodanig tewerkgesteld. Stel je al die moeders voor wiens kind geroofd werd. Het weghalen van die jongens had consequenties voor de jongere jongens. Het werk dat zij achterlieten, werd nu door ons gedaan. Ik herinner mij dat ik, in een groep luidkeels een Japans lied zingend, met een patjol het kamp uitging om daar moestuinen van de Jap te onderhouden. Soms lukte het me om een soort watergroente, kangkoeng, uit de wal van een sloot mee het kamp in te smokkelen.

Op mijn zwerftocht naar voedsel, heb ik met anderen een hond gevangen. Deze brachten we naar de keuken van het ziekenzaaltje waar Jannie lag. Omdat je geen kleding kon kopen en je schoenen niet kon laten repareren, liepen velen van ons op blote voeten. Ik liep in een korte broek met een hemd op blote voeten.

Enkele data in chronologie:
04-02-1943
15 jongens die dit jaar 16 worden moeten weg.
23-03-1943 2e dode 10 maanden oud.
08-05-1943 watertoren voor straf voor een dag afgesloten.
17-06-1943 2 doden 3 jaar en 11 maanden.
23-07-1943 aardbeving.
Juli/augustus er heerst geelzucht.
23 februari 1944 alle meisjes van 18-28 jaar geïnspecteerd bij de wacht door vier Nippen.
24 februari 1944 2e keuring van de 100 geselecteerde meisjes.
26 februari 1944 9 geselecteerde meisjes meegenomen in bus met Jappen.
28-02-1944 gezag van het kamp onder de Kempetei (de geheime dienst).
09-04-1944 voortaan 2 keer per dag appèl, 8 uur en 16 uur.
08-05-1944 moeders van meisjes ( 26 februari 1944 ) afgevoerd.
07-07-1944 onverwachte huiszoeking; uren in de zon, dames vreselijk geslagen en iedereen na afloop gefouilleerd.
16-10-1944 het hele kamp moet worden omgespit voor de verbouw van voedsel.
25-02-1945 er zijn nu 3011 mensen in het kamp; mensen beginnen plafonds te slopen voor hout voor de keuken en daarna zijn de kasten en stoelen aan de beurt.
06-03-1945 mevrouw H overleden aan hongeroedeem, laat twee kinderen na.
21-03-1945 6 doden.
10-04-1945
mevrouw B overleden, laat dochter van 14 jaar na.
17-04-1945 2 doden.
19-04-1945 meisje, 5 jaar, overleden.
22/23-04-1945 2 doden.
08-07-1945 vele mensen gestorven aan hongeroedeem.
18-07-1945 tot 24-08-1945 22 doden.
23-08-1945 van de 9 geselecteerde meisjes, zie 09-02-1944, hebben er 5 kinderen gekregen, een van de meisjes pleegde zelfmoord.
15 augustus 1945 capitulatie; dat hoorden we pas op 23 augustus 1945. Het was een wonder dat ons gezin het had overleefd. De asbak werd opgegraven. Nu op zoek naar pa. Waar zou hij zitten? Vele lijsten van het Rode Kruis doorgenomen. Je denkt, nu het kamp uit en op zoek naar pa. Niets van dat al. Kamp 9, vlak naast ons, werd aangevallen door opstandige bendes. De Pemoeda’s. Ook ons kamp ontkwam niet aan het geweld.
21 November 1945 er wordt geschoten in Ambarawa.
22 november 1945 komen Indonesiërs onder leiding van een Jap het onbewaakte kamp 9 binnen, ze schieten maar raak en drijven de mensen naar een grasveldje. Daar gooien ze handgranaten. Enkele mannen en vrouwen gooien ze terug voor ze explodeerden. Eindelijk kwamen Gurka’s uit Magelang en andere versterking uit Semarang aan en ontzetten de slachtoffers. Er zijn 13 doden en vele gewonden onder de mensen van kamp 9.
22 – 23 november ’s nachts de eerste inslag van een mortiergranaat in ons kamp in de kop van barak 9; vele gewonden en 6 doden.
2 december 1945 1e transport naar Semarang. De kanonnen van de “Sussex” op de rede van Semarang, houden de weg tussen Semarang en Ambarawa vrij van extremisten. Dit nu is onze bevrijding.

Fukuoka kamp 6, bevrijd, pa staat ergens op de foto

Na zijn vertrek uit Singapore en aankomst in Modji, Japan op 16 juni 1944 kwam pa in het kamp Fukuoka 6, Orio. De plaats Orio ligt 30 km ten westen van Modji en 40 km ten noordoosten van Fukuoka. De krijgsgevangenen kwamen per trein in Orio aan. Het kamp werd aan de oostzijde omringd door bergen en lag 6 km van Orio. De kolenmijn waar gewerkt moest worden heette Takamatsu. Er moest 700 meter diep onder de riviermonding gewerkt worden. Het was zeer zwaar werk met een slechte behandeling. Dagelijks vonden er min of meer ernstige ongelukken plaats. Men had maar twee vrije dagen per maand. De voeding was onvoldoende, alleen maar rijst met wat meel. Geen groenten, vis of vlees. Water was onregelmatig beschikbaar; kleine badkamer met heetwaterbad; weinig zeep. De huisvesting bestond uit 16 barakken, ieder met 8 boven- en 8 benedenkamers en een eetzaal voor 400 man. De gezondheid liep snel achteruit, veel wonden door mijnwerk. Veel vlooien en wandluizen.

Teun rechts vooraan in de tangsi

Na de capitulatie van Japan op 15 augustus 1945 begon voor ons in Nederlands Indië  niet de vrijheid maar hadden we te maken met opstanden, ongecontroleerde schietpartijen. Een opstand in Makassar welke drie dagen met hevige gevechten plaatsvond, waarbij ons huis doorzeefd was van kogels en wij vluchten moesten naar het Kiskampement. Uiteindelijk zijn we op tijd ontzet door torpedobootjager Hr Ms Kortenaer. Onze munitievoorraad was al aardig geslonken en aanvoer was niet mogelijk. We hadden net de oorlog achter ons gelaten of we zaten er weer midden in. De krijgsgevangenen, amper aangesterkt, moesten weer in actieve dienst. Het verlof kon wel wachten. Het KNIL, later aangevuld met de Landmacht uit Nederland, moest trachten orde en vrede te brengen. Celebes (Sulawesi) was bekend als opstandig en omdat de situatie daar precair was, stuurde men de bekende KNIL Kapitein Raymond Westerling. Omdat het KNIL zich van plaats naar plaats bewoog en de gezinnen van de militairen niet direct meekonden uit veiligheidsoverwegingen, volgden zij later. Waar het leger heen ging, wij volgden. De ene keer woonden we in de tangsi de andere keer in een huis buiten de kazerne.

Naar school gaan was er vaak niet bij. En als er al een school was, dan was het een inlandse school. Waar ik geen probleem mee had. Vaak was er geen school terplaatse en moest je onder militaire begeleiding naar een andere plaats. Ons leven was een leven tussen en met militairen van Ambonese, Timorese, Menadonese, Europese, Indo-Europese afkomst. Het speelterrein van de militaire kinderen was veelal de tangsi. En de perifirie daarvan. Zwerven langs de rivieren, zwemmen, vissen met de werpnet, jagen op de babi roesa en veel sporten. Onze gemeenschap was zeer hecht.

Ook voor pa kwam de uiteindelijke bevrijding. Hij schrijft aan zijn ouders o.a :

Okinawa. …Ik zelf maak het goed hoor. Ik ben hier op het schip omdat ik wat koorts had bij aankomst. … Heb nog niets van Gijsje en de kinderen gehoord. Het kan echter niet anders want op Java is alles nog geen koek en ei wat we horen.

Manilla 9 oktober 1945 . Op Okinawa geen kans gehad deze brief te posten. We zijn daar de 27ste september aangekomen en den 29ste per vliegtuig naar Manilla vertrokken. Dat was een mooie reis. Mijn adres hier is A.M.Heijstek, nr 90196, Sergeant Dutch Army,270 Repl.Coy Manilla.
7 November 1945 geëmbarkeerd a/b HMS Implacable
10 November 1945 gedebarkeerd te Balikpapan.

Ondertussen vernamen we via het Rode Kruis dat pa in Balikpapan zat. Na een kort verblijf in een klooster te Semarang, bewaakt door Japanners tegen extremisten, vertrokken wij per schip naar Batavia. In Batavia stapten we over op een ander schip richting Balikpapan , Borneo, waar we pa zouden vinden.

Pa schrijft op 31 januari 1946 vanuit Rappang, Zuid Celebes, aan zijn ouders: In mijn vorige brieven vanuit Balikpapan was ik kort en niet duidelijk genoeg over Gijsje en de kinderen. Daarom zal ik u alles nog eens van begin tot einde vertellen. Ik was de16den januari bij een kennis bezig met het helpen inpakken daar hij gelijk met mij naar Makassar, Zd-Celebes zou vertrekken. Die kennis was Co van Leerdam. Ik wist dat Gijsje en de kinderen aan boord waren maar verwachten hun niet eerder dan de 18den in Balikpapan. Wij zouden den 17den naar Makassar vertrekken. Maar een collega van mij en ik hadden al tegen de luitenant gezegd dat wij niet mee zouden gaan want dat wij eerst onze vrouwen en kinderen wenschten te zien. Nu dan, ik was des avonds daar bezig met het inpakken toen ik hoorde dat de boot waarop Gijsje en de kinderen zaten was binnengeloopen en dat er een kans om aan boord te komen. U kunt wel begrijpen dat ik alles neergooide en zoo vlug mogelijk naar de haven ging. Onderweg nog een briefje schrijvend naar mijn collega om hem ook te waarschuwen dat hij naar de haven moest komen.

Daar aan de haven heb ik een tijdje rondgeloopen met verschillende andere mannen maar er was geen kans dat wij aan boord konden komen. Ik er op uit met een paar andere jongens om een boot te pakken te krijgen waarmede wij zelf mee naar het schip konden gaan. Ik heb er 1½ uur rondgereden in een auto naar de Aussies naar de Amerikanen naar de Engelschen maar alles voor niets. Om ongeveer half elf hebben wij de pogingen opgegeven en zijn naar huis gegaan. Afsprekende de andere morgen om zeven uur weer naar de haven te vertrekken. Het was intussen al half twaalf geworden en ik zat nog wat na te praten met mijn buurman toen er een auto stopte vlak voor mijn hut. Mijn buurman zeide daar is de luitenant en ik naar boven en vroeg aan de chauffeur van verre “Wie zoekt je”. De chauffeur bleek een goede kennis van mij te zijn en riep mij toe “daar is beneden een dameskennis die je wilt spreken.” Ik verwonderd dat begrijpt u wel en zeg tegen hem ” Een dameskennis? Wie is dat?”. Terwijl ik zoo naar de auto toe loop onder het spreken komt mij daar Gijsje uit de auto rollen, een ander woord kan ik niet vinden en U kunt wel begrijpen wat er de eerste oogenblikken gebeurde. Als jij niet komt kom ik wel zeide ze. We hebben toen nog tot de 20sten daar gehuisd en zijn toen naar Makassar vertrokken waar wij de 22sten aankwamen.

Pa schreef op 31 januari 1946 vanuit Rappang. Er wordt kwartier gemaakt voor de militairen. De militairen moesten eerst voor rust en orde zorgen. Ook waren er te weinig woningen voor de gezinnen. We bleven achter in Makassar. Ons verblijf in Makassar was geen crime. Een grote levendige stad aan zee. Er werd in Rappang hard gewerkt en we stelden onze eisen laag. Eind februari naar Rappang met het gezin. Er waren inmiddels 25 Europese- en Indo-europese gezinnen gearriveerd. Na een kort verblijf in Rappang verhuisden we 10 mei 1946 naar Kendari. Daar verbleven wij tot medio october 1946. Pa ging begin oktober naar Makassar voor het volgen van een cursus “administrateur”. Het gezin volgde later. We bleven in Makassar tot mei 1947.

K.N.I.L. patrouille

Op 5 november 1946 was in Makassar ons broertje Arie Mathijs geboren. Juni tot en met december 1947 verbleven we in Soenggoeminassa. Hier woonden we uitsluitend in de tangsi, Het kampement lag aan een kali en dicht bij een baileybrug. De doorgaande weg liep voorbij de tangsi, waar geregeld kapitein Raymond Westerling met zijn elitetroepen voorbij kwam. Het was een imposante vertoning.

De Menadonese familie Penontoan

Januari 1948 via Batavia met verlof naar Nederland. Hier woonden we bij de ouders van Ma in Boven-Hardinxveld. Het was een grote overgang te komen in een koud land, waar de bomen geen bladeren hadden, waar het water in de sloten ijs was. Waar je je niet “tjèbokte” wanneer je naar de wc was geweest. Men gebruikte hiervoor speciaal opgeroldpapier, bij opa en oma glad krantenpapier. Ik ging naar de School met de Bijbel, onder aan de dijk. De onderwijzer zette mijn lessenaar dicht bij de potkachel in de veronderstelling dat ik extra warmte wel fijn zou vinden. Integendeel.

Veel was mij vreemd, maar ik had uit ervaring geleerd je snel aan te passen aan een situatie. Waar ik niet overheen kon komen was mijn enorme heimwee naar huis. Nederland was mijn thuis niet. Al snel had ik door mijn afwijkende manier van leven problemen met opa. Het was de bedoeling dat ik in Nederland zou blijven voor mijn studie. Maar dat is niet gelukt.

Juli 1948 pa terug naar Indië.
Januari 1949 het gezin naar Indië, Paré Paré Zuid Celebes.
December 1949 tot mei 1950 gewoond te Pinrang.
Juni tot en met augustus 1950 gewoond te Makassar.
September 1950 naar Batavia.
Ultimo oktober 1950 repatriëring naar Nederland.
In Nederland is ons zusje Maria Gijsje geboren op 10 Mei 1951 Den Haag

Deze kroniek is niet gepubliceerd met de intentie volledig te zijn. Aan de hand van brieven en andere documenten van mijn vader heb ik getracht in grote lijnen het leven van en met onze ouders te schetsen in de jaren 1930-1950.

Slot

Teun J. Heijstek  is in 2012 overleden.