Johannes Hijstek zijn levensverhaal deel 3

Fred Heistek 23 mei 2015

Kampioen schieten

Ik heb het best naar mijn zin gehad in dienst. Na het opstaan moest je jezelf wassen en hierna baksgewijs eten. ‘Baksgewijs’ wat is dat? Een bak is een lange tafel, waar je aan zit als er gegeten moet worden. Aan de ene bak zitten bijvoorbeeld 16 manschappen en aan de andere wat minder. Bij iedere bak was één van de jongens ‘zeuntje’, die werd door de bakmeester aangesteld, hij moest de tafel dekken en het verblijf schoonmaken. Er was ook nog een bijzeuntje, die moest het zeuntje helpen met het schoonmaken. Het zeuntje moest één week het werk doen, dan werd hij afgelost, dan werd het bijzeuntje zeuntje en werd er weer een ander aangewezen om bijzeuntje te zijn. We leerden exerceren, dat duurde een half uur, daarna kregen we theorie geweer, daarna kanon en splitsen en knopen. Wij moesten ook leren roeien en zeilen. Dat laatste deed ik het liefst. Het schieten met een geweer ging mij ook goed af. Na vijf weken opleiding werden er schietwedstrijden gehouden, daar was ik de beste, want ik had het hoogste aantal punten van de 350 man. De prijs was een Union anker horloge, dat was een mooie prijs, ik heb het nog.

Mijnenlegger Medusa

Hofmeester op de Medusa

Na de opleiding ben ik overgeplaatst naar de Medusa, een mijnenleg­ger, daar ging het niet zo model als in de opleiding want ik moest er veel wacht lopen. Ze gaven mij altijd de hondenwacht, die was van 12 uur ’s avonds tot 4 uur ’s morgens, dat was een hele ruk want je zag om die tijd geen sterveling. Ik kon goed met de hofmeester van de onderofficieren opschieten, want ik hielp hem altijd met het kommaliewant schoon maken, dan was hij vlugger klaar. In Juli gingen wij zes weken met vakantie en ging de Medusa naar de werf. Op een morgen ging de Medusa naar zee om te oefenen met andere schepen. Wij zaten net aan dek aardappelen te schillen, als we op zee waren moesten we ze zelf schillen en als we aan wal waren werd dat door schilsters gedaan. De schipper kwam naar ons toe en zei: “Hijstek, ga jij eens even mee!” Ik moest met de schipper mee naar het onderofficiersverblijf en daar zei hij tegen mij: Hofmeester Bras is met de Zeven Provinciën naar de Middellandse Zee vertrokken, zou jij zijn taak willen overnemen? Dat wilde ik wel proberen! De jongens aan dek dachten wat zou Hijstek op zijn kerfstok hebben? Want ik kwam niet meer boven want ik moest beneden meteen aan het werk. Toen ik voor koffie naar de kombuis moest kon ik hen vertellen dat ik nu de onderofficieren bedienen moest en dat ik geen wacht meer hoefde te lopen.

Op avontuur

ledere zaterdag ging ik met de eerste trein naar huis tot zondag de laatste trein. Een avontuur heb ik ook wel eens meegemaakt. De eerste maal was nog in mijn opleiding. Het was op Hemelvaartsdag, ik moest om twaalf uur op wacht, ’s Morgens komen er een paar jongens bij me en die zeggen dat zij aan de officier gaan vragen of wij met de sloep mogen gaan zeilen. Wij naar de officier en die vond het goed mits er een korporaal mee ging. Nou dat kwam voor elkaar, we kregen niet een maar twee sloepen bemand. In de ene zaten twaalf man en in de andere tien man. Ik zat in de tweede, wij naar buiten het Marsdiep op richting Oudeschild. We had­den voor de wind en zaten binnen een uur in Oudeschild, hebben daar even rondgelopen, toen weer terug naar Den Helder. Maar dat ging niet zo vlug als heen, want wij hadden nu tegenwind dus was het laveren geblazen. Ik zat in de tweede sloep met jongens uit Urk en IJmuiden. De eerste sloep was voor ons de haven uit en we deden een wedstrijd wie van ons het eerst in Den Helder zou zijn. De eerste sloep zeilde scherper in de wind dan de onze, maar wij voeren met meer snelheid, omdat wij meer wind in de zeilen hadden. Door de wind was er nogal wat zee en doordat de eerste sloep zo scherp zeilde, hakte hij nogal op de zee. Nu moet je weten het waren nogal oude sloepen en niet erg zeewaardig. Het gevolg was dat de eerste sloep averij kreeg. Ik had de sloep steeds in de gaten gehouden, op het moment dat ik weer naar hem keek, zag ik dat het zeil gestreken werd. De jongens zwaaiden naar ons en er was dus wat aan de hand. Wij waren er een paar honderd meter vandaan en ik zei, kom op jongens, we gaan er op af. Wij waren nog geen vijftig meter bij de sloep vandaan toen de korporaal riep dat wij het zeil moesten strijken. Ik zei niks ervan, wij moeten eerst boven de sloep zijn. Je moet weten we hadden wind en stroom tegen. Toen we bij de sloep kwamen stond hij halfvol met water, hij was lek geslagen door de hoge zee. Wij hebben toen de twaalf man bij ons in de sloep genomen, dus we waren zodoende met twee en twintig man aan boord. De korporaal wilde naar Den Helder, maar ik zei ben jij gek geworden, wij gaan naar Oude Schild voor de wind. In de haven hadden ze ons in de gaten gehouden. Toen wij weer binnen waren, hadden wij onderling afgesproken, wie er met de sloep terug zou gaan en dit waren zeven jongens. Ik ben met de boot naar Den Helder gegaan want ik moest om twaalf uur op wacht. Om drie uur kwam ik pas aan, dat was dus drie uur te laat op mijn wacht. De volgende dag moest ik op het matje bij de commandant komen. Nu had ik een divisiecommandant met wie ik goed kon opschieten en die had ik het hele verhaal verteld. En of het zo moest zijn, ik kwam de officier van piket tegen en die zei: zo Hijstek, dat is zaterdag dus niet naar huis. Ik zei tegen hem dat we dat nog wel eens zouden zien! We moesten om twee uur bij de commandant zijn en daar hebben we ons relaas gedaan. Ik was het eerst aan de beurt en ik zei tegen de Ouwe, dat als wij niet in de buurt van de sloep geweest waren, er ongelukken zouden zijn gebeurd. Het eind van het liedje was, dat wij een pluim kregen, omdat wij ons zo kranig gehouden hadden en Jo ging zaterdag wel naar huis. De officier moest voor mij een apart pasje schrijven, want de andere jongens hadden het al. Waarom de officier van piket de pik op mij had is mij altijd een raadsel gebleven.

Eens ging de Medusa op oefening in het Marsdiep, er lag een zogenaamde gierschijf in het water, waarop met scherp geschoten moest worden. Een gierschijf is: twee balken aan elkaar gemaakt met twee ijzeren stangen, daarop staan weer twee ijzeren platen gekruist. Wanneer je raak schoot hoorde je een tik op de plaat. Na de oefening moest de gierschijf weer aan boord gehaald worden met de stoomwinst. De gierschijf, aan de vier hoeken met staaldraden ver­bonden en die in het midden weer met een ring bij elkaar gehouden werd, moest met een haak die aan de draad van de winst zat, gepakt worden. Niemand wilde dit doen omdat de zee aardig wild was, daar­om wilde ik het wel doen. Ik stapte meteen over de railing en wilde me langs de draad naar beneden laten zakken. Maar er werd gezegd: “Niet doen Hijstek, eerst een sjorlijn om, want als je van de schijf wordt gespoeld zijn we verder van huis”. Ze lieten me zakken en ik kwam behouden op de schijf terecht. Er kwam een hoge golf en ik ging met de schijf omhoog met de ring in mijn hand en met de eerste zee kreeg ik hem al aan de haak. Er ging een gejuich op en ik kon geen kwaad meer doen bij de schipper. Ik was al vijf maanden in dienst toen er een brief van het ministerie kwam dat ik vrijstelling van dienstplicht kon krijgen. Maar dat vond ik de moeite niet, want als ik uit dienst zou gaan, moest mijn broer Lo die­nen, daar begon ik niet aan.

Schipper op “De Waarheid Wint”

Ondertrouwdocument & Trouwakte

Na de diensttijd kwam ik bij mijn broer Bas terecht als knecht. Hij liet in 1922 aan de Nieuwe Meerdijk een nieuw huis bou­wen en ging met zijn vrouw aan de wal wonen en ik werd schipper op “De Waarheid Wint”. Ik kreeg ken­nis aan een meisje (Catherina van Voornveld) en ik trouwde 23 augustus 1923 op haar drie en twintigste verjaardag! Zij kwam aan boord wonen en heeft het twee en een half jaar vol kunnen houden. Zij ging in 1925 weer aan de wal wonen want zij kon niet tegen het varen. Wij moesten waterleidingpijpen uit een rijnschip halen en in ons schip laden. Dat was geen aangenaam werk want ons schip schommelde de hele dag en ging steeds schuin wanneer er pijpen uit het rijnschip met een motorhijstuig gehaald werden. Ik ben tot 1930 schipper op “De Waarheid Wint” geweest, daarna ben ik chauffeur geworden.

Johannes Hijstek trouw­de  in Amsterdam op 23 jarige leeftijd met Catharina Cornelia van Voornveld. Zij was op 30 augustus 1900 in Amsterdam geboren als dochter van Jan van Voornveld en Maria Niezen. Catharina Cornelia overleed in Haarlem op 29 maart 1979 en was toen 78 jaar.

Johannes Hijstek & Catharina van Voornveld

Kinderen van Johannes Hijstek en Catharina Cornelia van Voornveld
Geertje Hijstek, geboren op 14-08-1924 in Haarlemmermeer.
Maria Hijstek, geboren op 25-12-1925 in Haarlemmermeer.
Cornelis Gerrit Hijstek, geboren op 09-06-1927 in Haarlemmermeer.
Jan Hijstek, geboren op 05-09-1929 in Haarlemmermeer.
Paulina Hijstek, geboren op 12-01-1932 in Haarlemmermeer.
Johannes Gerrit Hijstek, geboren op 16-01-1934 in Haarlemmermeer.
Dirk Hijstek, geboren op 01-09-1936 in Haarlemmermeer.
Catharina Cornelia Hijstek, geboren op 29-07-1939 in Haarlemmermeer.
Annetje Anthonia Hijstek, geboren op 22-04-1942 in Haarlemmermeer.

Ons bedrijf is later overgegaan op wegtransport, omdat er voor kleine schepen geen droog brood te verdienen was. We vervoerden water- en gasbuizen voor de gemeentelijke en provinciale bedrijven vanaf de Hoogovens in IJmuiden. We gingen door heel Nederland.

Wordt vervolgd

Dit levensverhaal is welwillend door dochter Paula Crielaard-Hijstek afgestaan aan de redactie van Bij Uitstek