
Mijn voorouders trokken in 1869 weg uit Emmikhoven, een gehucht, dat in 1879 werd opgeheven en verder ging als Almkerk. Op 26 augustus 1869 vestigde het gezin van Lodewijk Heijstek zich in ‘s-Gravenzande, waar aan de Nieuwe Waterweg gegraven werd. Men sprak toen nog over het kanaal.
Ruw en goddeloos
Op 8 januari vertrekt het gezin naar Den Briel, maar zij keren op 24 juni 1873 weer terug naar ‘s-Gravenzande, waar Lodewijk Heijstek als polderwerker wordt ingeschreven en waar hij gaat werken aan de verbetering van de inmiddels klaargekomen nieuwe vaarweg naar zee. Het gezin van Lodewijk Heijstek bestond toen uit drie kinderen, waarvan mijn grootvader Pieter de op een na oudste was. De huisvesting was slecht, 14 personen in een houten- of rieten keet was normaal. Schamper zei men: “’s Zomers braai je eruit en ’s winters waai je eruit!” Het gebied Hoek van Holland hoorde bij de gemeente ‘s-Gravenzande. Op uitnodiging van een ‘s-Gravenzandse predikant bezocht de heer K. de Geus uit Leiden van het Brits- en Buitenlands Bijbelgenootschap het werkvolk. Hij schreef in zijn rapportage, dat het leven er ruw en goddeloos was. Hij trof slechts een persoon aan, die lid was van de Christelijk Gereformeerde Kerk en dat was mijn overgrootvader Lodewijk Heijstek. Op de generale synode, gehouden op 17 juni 1892 te Amsterdam, besloot men het woordje Christelijk weg te laten.
Leven in armoede
Mijn grootvader Pieter trouwde op 4 januari 1895 met Johanna Petronella van der Meer. Zij gingen wonen in een houten huisje aan de Koning Willem III-weg. Het had twee vertrekken en een zolder waar de kinderen sliepen. Het huisje was niet aangesloten op het riool, want dat bestond in heel Hoek van Holland nog niet. Het afvalwater werd zo op het land gegooid. Drinkwater haalde men uit de regenton of verder op bij de pomp. Het gezin leefde in grote armoede en werd door de Kerk ondersteund. Op 20 januari 1899 werd de toestand van de familie P. Heijstek besproken in de Kerkenraad, waar men ter ore was gekomen, dat Heijstek schulden had gemaakt bij de dokter. Op verzoek van de Kerkenraad bleek de heer J. Benard bereid zijn petroleumhandel over te dragen aan Heijstek. Er bovenop kwam het gezin echter niet, want op 26 april 1904 leent de Kerk het gezin honderd gulden, een flink bedrag, want een predikant in Hoek van Holland verdiende toen dit bedrag.
Vroegtijdige dood


Het jaar 1907 nauwelijks twee maanden oud, bracht opeens extra verdiensten voor het gezin met zich mee. Op 21 februari 1907 smeet een grondzee het binnenkomende S.S. Berlin, een Harwichboot, op het Noorderhoofd van Hoek van Holland. Het afbrekende voorschip sleurde de daarop samengestroomde passagiers de diepte in. Honderdnegenentwintig passagiers kwamen bij deze ramp om het leven. De slachtoffers spoelden op het strand aan, of lagen tussen de stenen van de pieren. Mijn grootvader zocht met anderen naar aangespoelde lichamen en bracht ze daarna in een vlet of roeiboot naar de Berghaven. Andere gezinsleden waren behulpzaam in het mortuarium, ondergebracht in de Fruitloods van Hudig en Pieters. Voor de zwakke gezondheid van opa betekende dit gezwoeg in weer en wind de doodsteek. Na een langdurig ziekbed overleed hij op 4 december 1907. Hij was toen 36 jaar oud.
Telegrambesteller

Mijn vader hielp zijn moeder waar hij maar kon. Met de petroleum kar trok hij langs de huizen, echt trekken, want geplaveide wegen waren er nauwelijks! In de tijd die hem restte verdiende hij wat geld als telegrambesteller bij de P.T.T. Dit werk kostte hem een uur per dag. Op 11 augustus 1908 stierf mijn vaders grootvader, oud 61 jaar. Men sprak toen in Hoek van Holland van de oude en de jonge weduwe Heijstek. De oude weduwe Heijstek werd in augustus 1910 ernstig ziek. Zij moest worden opgenomen in het ziekenhuis. De kosten, die dit met zich meebracht, konden haar kinderen niet betalen.
De Kerk betaalde daarom de volgende rekeningen:
Waakloon in augustus 24 gulden.
Vervoer per rijtuig naar ziekenhuis Eudokia in Rotterdam 10 gulden.
Nota Eudokia 39 gulden
Reisgeld 65 cent
Rouwcirculaires 2 gulden en 50 cent.
Door de verkoop van de inboedel, die 46 gulden en 30 cent opbracht en met de 50 gulden van het begrafenisfonds konden de kinderen het geld aan de Kerk terugbetalen. Wat er overbleef werd verdeeld, zo kreeg oma 6 gulden.
Wordt vervolgd