- Gegevens
- Geschreven door: Ad Heystek
- Categorie: Geschiedenis


We vervolgen weer onze serie uit het boekje dat door Adri Heystek (1918) is samengesteld aan de hand van brieven die zijn vader Iman Heystek (1893) schreef over zijn herinneringen uit zijn jeugd op Noord-Beveland. De brieven behelzen allerlei alledaagse gebeurtenissen zoals die plaatsvonden aan het begin van de vorige eeuw. Met toenemende vervreemding maar ook met toenemende interesse lezen we hoe onze voorouders leefden. We laten Iman Heystek weer aan het woord.
Iemand uit Amerika
Kranten of boeken waren er niet, althans niet voor ons. Het advertentieblad van Markusse was er voor de koopkrachtigen, gratis. Als er een paar over waren, kreeg je er weleens. Ik vraag me af hoe het op de wc moest, als je geen kranten had, want toiletpapier was er nog niet. Was er op het dorp eens iemand thuisgekomen uit Indië of Amerika, dan was dat op het hele eiland bekend en dan werd hij, een enkele keer zij, een avondje uitgenodigd om eens iets te vertellen. Alle aanwezigen zaten dan met mond en oren open te luisteren. Nu (1950,AH) zijn er op ieder dorp tientallen, die in Indië geweest zijn en erover praten doen ze nooit.
Vliegen en ratten
Vliegen waren er vroeger zoveel, dat je met onweer in geen enkel huis stil kon zitten. Ik denk dat dit kwam doordat er oneindig meer weiland was en dus ook vee en mest, waar deze diertjes uiteindelijk vandaan kwamen. Bij de meeste boeren zag je overal de bekende vliegenstips (= strontjes).
Als je brood met stroopvet en suiker at, moest je eraan denken bij iedere hap de vliegen weg te jagen en onder tafel prikten ze door je kousen heen. Als je ’s nachts bij onweer uit bed moest, zoemden ze zo onverdraaglijk om je heen, dat je bijna jaloers was op paarden en koeien die zo’n kostelijk zwaaiapparaat bezitten om ze van zich af te houden. Zag je dan ’s morgens de varkens weer in de mestput liggen met open wonden aan de oren, vooral veroorzaakt door de vliegende monsters die met zwermen op de wonden neerstreken, dan prees je jezelf toch weer gelukkig dat je tenminste een paar goede handen aan je lijf had om ze te verjagen. Deze stomme dieren hadden het toch wel erg slecht, dat besef ik nu goed.
Als ik daaraan denk. Ze werden in een klein hok opgesloten, waar vliegen en ratten naar hartelust meehapten, de één van het eten, de ander van hun bloed. Wanneer het arme dier dan z’n plicht had gedaan, kwam de slachter om een einde te maken aan dit toch al zo armzalig bestaan.
Een rit op een varken
Alle varkens werden op Geersdijk op dezelfde plaats geslacht. Als mijn vriendjes en ik maar enigszins konden, waren we erbij. Ik heb het afmaken van die beesten altijd een gruwel gevonden, maar het tegenstribbelen van de dieren en het vuurtje stoken bij het afschroeien van het haar was een belevenis, die ik niet mocht missen. Dikwijls, als het varken niet vooruit wilde, was ik de uitverkorene om er bovenop gezet te worden. Onder grote hilariteit, ook van mij, rende het varken dan weg. Ging het de goede richting uit, dan was het pleit gauw beslecht en zorgde de slager er wel voor dat hij mij net bijtijds losliet om dan een sierlijke buiteling te maken. Een prachtig slot voor mijn schoolkameraden. Ik weet nog, dat een varken als een olifant, in mijn ogen dan, bij de buren uitbrak en de Achterweg opliep. Ik er achteraan. Met allebei mijn handen greep ik de krulstaart vast. Het varken liep natuurlijk vooruit, recht de watergang in, waar het halverwege de steile kant bleef hangen. Met veel moeite werd ik van de brandnetels verlost. Ik was bang dat er van het varken niet veel terecht zou komen. Gelukkig viel dat mee.
Dokter en burgemeester
Vanmiddag ben ik op de begraafplaats op Wissenkerke geweest. Na verschillende graven te hebben bezocht, stonden we plotseling voor het graf van onze vroegere huisdokter, dr. Heldermann, in leven behalve dokter ook burgemeester van Wissenkerke.
In 1912 is hij begraven. Hij was een zeer corpulent iemand, machtig, deftig en zwaar amechtig, met prachtig zilverwit haar, rustig en bedaard, werkelijk een geneesheer waardig. Heel vaak ben ik bij hem aan huis geweest. In het begin was dat iets geweldigs, want alles was daar heel groot. Prachtige oude meubels en ik herinner me nog een schaakbord, waar alle stukken op stonden. Pas toen ik er voor het laatst kwam, kreeg ik te horen wat dat toch wel was.
Ik zie de dokter nog bij ons het huisje binnenkomen. Dan moest hij zich tussen een wilgenboom en de muur heen wringen. Die boom was daar indertijd geplaatst als droogpaal met een gaffel eraan om een drooglat in te leggen. Deze droogpaal groeide zo hard, dat de afstand tussen muur en paal steeds geringer werd. Voor mij hinderde dat niet, maar voor de oude dokter was dat toch even anders. Toen hij binnenkwam zei hij tegen mijn moeder: “Prientje, die boom staat in de weg, Als hij nog een jaar groeit, moet jij in het vervolg maar bij mij komen hoor, want anders kan ik niet binnenkomen.”
Moeder was veel in dokters handen. Een ziekenfonds was er niet, dus waren de rekeningen meestal zwaar. Vader moest op een keer naar Wissenkerke om een rekening te betalen. De dokter, die mijn beide ouders bij hun voornaam noemde zei: “t Is een grote rekening, Jan.” “Dat is ’t net, dokter”, zei m’n vader, “mê ’t is nie anders, é.” “Als ik er nu een de helft afdeed, is dat goed?”
Dat was wat voor m’n vader. Onder duizend bedankjes betaalde hij. En passant liet hij zonder erg zien, dat hij het volle bedrag had meegenomen.
“Als ik dat geweten had, Jantje, dat jij zoveel geld hebt, dan had ik dat niet gedaan”, zei de dokter.
Maar vader, nogal adrem, zei: “Ja, mè meneer, eer a’k van durp bin, èk gin cent mìr over, òr.”
“O, dan is ’t goed”, zei de dokter.
De dokter noemde mij al bij m’n naam. Tweemaal in de week moesten wij om flesjes medicijnen of poeder, wel een half jaar lang. Dit was meestal een werkje voor mij. Moeder zal er destijds wel erg beroerd aan toe geweest zijn, denk ik.
Wanneer er op Geersdijk een ongelukje gebeurde of een kind geboren werd, moest iemand te voet naar Wissenkerke. Of, als je boer was, te paard. Een boer haalde en bracht de dokter wel. Anders moest eerst een koetsier geroepen worden en dan moest hij nog naar Geersdijk. Ook kon je hebben, dat er in de Onrustpolder iets gaande was, of in Kamperland. Er was maar één dokter, dus als dit het geval was, zag je geen dokter vóór de andere dag.
Nu is dat haast niet meer te begrijpen: geen auto’s, geen telefoon, geen fietsen, maar alles te voet. Ik denk wel dat het leed voor de arme vrouwen toen groot is geweest. Eens in de twee jaar werden zij toch meestal wel voor de feiten geplaatst. Een geluk: zij wisten niet beter, want het was algemeen.
Een volgende keer gaan we verder met de herinneringen van Iman Heystek.
Wordt vervolgd
Lees ook
Mijn jeugd op Noord-Beveland, deel 1
Mijn jeugd op Noord-Beveland, deel 2
Mijn jeugd op Noord-Beveland; deel 3
Mijn jeugd op Noord-Beveland, deel 4